Als ik aankom, zie ik door het raam dat ze in het afsluitende kringgesprek zitten. Natas wenkt me naar binnen. Ik steek mijn hoofd om de deur. Zes hoofden draaien zich nieuwsgierig om.
“Kom er even bij zitten, Frederique,” nodigt Natas me uit.
“Hoe heet zij?” vraagt een meisje met een hoge paardenstaart.
“Zij heet Frederique,” zegt Natas, “en ze komt mij ophalen.”
“Waar is jouw man dan?” vraagt het meisje door.
“Die is thuis, met kleine Kasper,” legt Natas uit.
“En waar is jouw man?” vraagt een jongen met een kuif en kuiltjes in zijn wangen. Aan mij.
“Eh, dat weet ik niet,” zeg ik en kijk Natas aan, maar die laat mij lekker aan mijn lot over.
“Is hij dood?” vraagt het paardenstaartmeisje.
“Nee, hoor,” lach ik.
“Waar is hij dan?” dringt de kuifjongen aan.
“Dat weet ik niet,” zeg ik.
“Dan moet je hem gaan zoeken!” zegt hij opgetogen.
“Vind je?” vraag ik lachend.
“Ja, joh, hoe heet hij?” vraagt het paardenstaartmeisje. De rest van de klas is nu ook alert; alsof ze zodadelijk eigenhandig de zoektocht gaan starten.
“Eh, dat weet ik niet,” zeg ik verontschuldigend.
“En waar woont hij dan?” vraagt de kuifjongen.
“Dat weet ik ook niet,” zeg ik.
De jongen en het meisje kijken elkaar even aan. Hij zucht, zij slikt. De klas en ik wachten af.
Dan zegt hij vastberaden: “Nou, die ga je nooit vinden.”
Die avond zijn we een galajurk en een actieplan rijker. Ik hoef alleen nog maar een naam en een woonplaats te hebben. Dan gaat er volgende maand op zaterdagochtend een fanatiek searchteam voor me op pad.