Ik haat Kerst. Het is mijn officiële dieptepunt van het jaar. Erger dan mijn favoriete paar schoenen verliezen bij een inbraak met schade in mijn Mini.
Ik haat de Kerstdagen. Carien gaat altijd werken. Kerst met een bemanning op een exotische bestemming, waar cocktails en zonnebrand veel goedmaken. Stuk beter dan een stormparaplu aanschaffen.
Ik haat Kerstentertainment. Op de radio doet Wham zielig terwijl ze vorig jaar gewoon nog gelukkig waren samen. En op televisie doet Robert ten Brink een oproep aan geliefden die de feestdagen van elkaar gescheiden dreigen te zijn. Onder het motto ‘want met Kerst mag niemand alleen zijn’. Nou, beste Roberto, zij kunnen tenminste nog Skypen.
Ik haat de Kerstinvasie. Vorig jaar heb ik gedaan alsof het een doodgewoon weekend was. Radio en tv uit. Gordijnen dicht. Muziek hard aan, stapel boeken op de bank. Maar het vrolijke gelach aan het Kerstdiner van de buren was niet te overstemmen. En ik rook de hele dag rollades en gourmetschotels in de straat.
Ik haat Kerst. En tegenwoordig verkondig ik dat ook gewoon. Het kan me niet meer schelen als ik daarmee het Kerstgevoel van een ander verpest. Dat groeit wel weer aan. Dus als ik dit jaar in de rij bij de Hema iemand zie worstelen met een mandje vol Kerstballen, lichtjes en raamversieringen, zeg ik het hardop, à la Gargamel: “ik haat Kerst”. Dan hoor ik achter mij een zucht “ik ook”. Ik kijk om, recht in het gezicht van een vrouw van middelbare leeftijd. Ze heeft een hoornen bril op met een touwtje eraan, daarachter felblauwe ogen in een bleek gezicht omringd door golvende grijze haren. “Hebt u ook een dierbare verloren dit jaar?,” vraagt ze me bedroefd.
Als ik twee uur later thuis kom, is het schaamrood nog steeds niet helemaal weggetrokken van mijn kaken. Wel heb ik korte metten gemaakt met mijn zelfmedelijden. Ik kruip achter mijn laptop, open een nieuwe mail naar al mijn contacten en typ in de onderwerpregel: ‘Hoera-ik-hoef-niet-naar-mijn-schoonfamilie-feest op tweede Kerstdag: komt allen!’